Art. 4. Philippe Henry, Vice-Minister-President en Minister van Klimaat, Energie, Infrastructuren en Mobiliteit is bevoegd voor :
1° energie zoals bedoeld in artikel 6, § 1, VII, van de wet, met inbegrip van de valorisering van de terrils;
2° klimaat;
3° mobiliteit, met inbegrip van de zachte mobiliteit;
4° openbaar vervoer, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, X, 8°, van de wet en de acties van begrotingsprogramma 14.02;
5° leerlingenvervoer, zoals bedoeld in artikel 3, 5°, van het decreet;
6° de bevordering van de waterwegen en van het RAVEL-wegennet;
7° de gewestelijke aspecten van de uitvoering van het investeringsplan van de NBMS en overeenkomstig het decreet van 28 februari 2019 houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 5 oktober 2018 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de financiering van de strategische spoorweginfrastructuren, de bijkomende financiering voor investeringen in de aanleg, aanpassing of modernisering van de spoorlijnen, alsook van de bijkomende uitrusting op de onbewaakte stopplaatsen, om hun zichtbaarheid en intermodaliteit met openbaar vervoer, actieve vervoerswijzen, taxi's en autodelen te verbeteren voor zover deze verder gaan dan de investeringen die voorzien zijn in een meerjareninvesteringsplan dat effectief in voldoende financiering door de federale overheid voorziet teneinde een aantrekkelijk en performant aanbod voor het spoorvervoer dat goed aansluit op de andere vervoermiddelen te verzekeren op het gehele grondgebied i en in een door het bovengenoemde samenwerkingsakkoord vastgelegde evenredigheid ten opzichte van de federale financiering;
8° de ordehandhavingsregels voor het verkeer over de waterwegen, onder uitsluiting van de regelgeving inzake nucleair vervoer, het vervoer van explosieven en het vervoer van dierlijke stoffen die een gevaar vormen voor de bevolking;
9° de bemanningsvoorschriften voor de binnenscheepvaart en de regels ter zake van de veiligheid van de boten in de binnenscheepvaart en van de boten in de binnenscheepvaart die eveneens worden gebruikt om niet-internationale reizen over de zee te verrichten;
10° de minimale technische veiligheidsnormen inzake het bouwen en onderhouden van wegen en hun aanhorigheden, en van waterwegen en hun aanhorigheden;
11° de reglementering inzake het vervoer van gevaarlijke goederen en uitzonderlijk vervoer over de weg, met uitsluiting van de regelgeving inzake nucleair vervoer, het vervoer van explosieven en het vervoer van dierlijke stoffen die een gevaar vormen voor de bevolking;
12° openbare werken, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, X, 1° tot 6°, van de wet, met inbegrip van de langs de wegen en bevaarbare waterwegen gelegen groengebieden;
13° het uitbaggeren van waterwegen, waaronder het eigenlijke uitbaggeren zelf, de behandeling, de droging en de valorisering van baggerresten;
14° de grote kunstwerken zoals bepaald in het koninklijk besluit van 2 februari 1993 tot vaststelling van de lijst van de waterwegen en hun aanhorigheden overgedragen van de Staat aan het Waalse Gewest.